-
1 let
n. verhindering; huren; verhuren; "terugkomen" (bij tennis)--------v. laten; de mogelijkheid geven; geven; verhuren; laten liggen; ontdekkenlet1[ let]♦voorbeelden:————————let2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten ontsnappen ⇒ bevrijden, loslaten♦voorbeelden:1 she wants to, but her mother won't let her • ze wil wel, maar ze mag niet van haar moederlet someone go • iemand laten gaanlet me have that • geef (maar/eens) hierlet something be known • iets laten wetenplease, let me buy this round • laat mij nu toch dit rondje aanbiedenlet there be no mistake about my opinion • laat er over mijn mening geen misverstand bestaanlet me hear/know • hou me op de hoogtelet me see • eens kijkenlet's face it • laten we wel wezen4 let x be y/z • stel x is y/z, gegeven x is y/zlet something be • iets laten rustenlet drop/fall • (zich) laten (ont)vallenlet fly (at) • uithalen (naar)let someone get on with it • iemand zijn gang laten gaanlet oneself go • zich laten gaanlet someone have it • iemand de volle laag/ervan langs gevenlet pass • laten lopen, onweersproken latenlet something ride • iets op zijn beloop latenlet someone stew • iemand in zijn eigen sop laten gaarkokenlet through • laten passeren, doorlatenlet into • binnenlaten in, toelaten tot; in vertrouwen nemen over, vertellen -
2 post
n. (in computers) de zelftest van de computer die gestart wordt wordt, de controles die de computer uitvoert al deze aangezet wordtpost1[ poost] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 paal ⇒ stijl, post2 〈 paardensport〉start/finishpaal ⇒ vertrekpunt, eindpunt4 post(bestelling) ⇒ postkantoor, brievenbus5 post ⇒ (stand)plaats, (leger)kamp6 betrekking ⇒ baan, ambt♦voorbeelden:4 by return of post • per kerende post, per omgaandeby post • per postit's in the post • het is onderweg————————post2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bekendmaken ⇒ aankondigen, openbaar maken3 posteren ⇒ plaatsen, uitzetten♦voorbeelden: -
3 lean
adj. mager, schraal; karig, armzalig--------n. mager (vlees); neiging--------v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigenlean1[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling♦voorbeelden:————————lean2〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend♦voorbeelden:lean years • magere jaren————————lean31 leunen ⇒ steunen, steun zoeken♦voorbeelden:lean over to someone • zich naar iemand overbuigen¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 nonsense
n. onzin, waanzin; leugen[ nonsns]2 nonsensversjes/poëzie♦voorbeelden:1 make nonsense of, 〈 Brits-Engels ook〉make a nonsense of • tenietdoen, het effect/resultaat bederven vanstand no nonsense • geen gekheid/flauwekul dulden -
5 cap
luchtgevechtspatrouille (op grote of middelmatige hoogte om vijandelijke vliegtuigen te ontdekken)CAP (Combat Air Patrol)cap1[ kæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoofddeksel ⇒ kapje 〈 van verpleegster, dienstbode e.d.〉; muts, pet; baret; 〈 sport〉 cap 〈als teken van selectie; Brits-Engels ook figuurlijk〉, selectie als international2 kapvormig voorwerp ⇒ hoed 〈 van een paddestoel〉; napje; kniekap; molenkap; (flessen/vulpen/afsluit)dop; beschermkapje♦voorbeelden:1 cap and bells • zotskap, narrenkapcap and gown • baret en togaget one's cap • geselecteerd wordentake the cap round • met de pet rondgaan¶ cap in hand • onderdanig, nederig〈 spreekwoord〉 if the cap fits, wear it • wie de schoen past, trekke hem aan→ Dutch Dutch/————————cap2〈werkwoord; capped〉1 een cap/baret opzetten ⇒ iemand een promotiebaret opzetten; een universitaire graad verlenen; 〈Brits-Engels; sport; figuurlijk〉 in de nationale ploeg opstellen♦voorbeelden:3 cap a quotation • een beter/treffender citaat geven -
6 inspector
-
7 parting
adj. afscheidend; scheidend; van afscheiding--------n. scheiding; vertrek, afscheid[ pa:ting] 〈 ook attributief〉♦voorbeelden: -
8 twopence
n. twee pennies♦voorbeelden: -
9 twopenny
1 twee pence kostend/waard♦voorbeelden: -
10 deep
adj. diep--------adv. diep--------n. diepdeep1[ die:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————deep2〈 deepness〉1 diep ⇒ diepgelegen/liggend, ver(afgelegen/verwijderd)3 diep(zinnig) ⇒ onbevattelijk, moeilijk, duister; 〈 Brits-Engels ook van persoon〉 ondoorgrondelijk, ontoegankelijk4 diep(gaand) ⇒ ernstig, hevig♦voorbeelden:deep shelf • diepe/brede plank〈 Amerikaans-Engels〉 Deep South • diepe Zuiden 〈 Louisiana, Mississippi, Alabama, Georgia en Zuid-Carolina〉in deep debt • diep in de schulddeep feelings/sleep • diepe gevoelens/slaapdeep understanding • grondig begripthrown in at the deep end • meteen voor het blok gezet, meteen met het moeilijkste (moeten) beginnenbe caught between the devil and the deep (blue) sea • tussen twee vuren zitten, tussen twee kwaden moeten kiezendeep waters • onbekende aspectenin deep water(s) • in grote moeilijkhedenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 diep ⇒ verdiept, verzonken♦voorbeelden:1 dik ⇒ achter/naast elkaar♦voorbeelden:————————deep3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
11 citrus
n. citrusvruchten/-boomcitrus1[ sitrəs] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook citrus〉————————citrus21 citrus-♦voorbeelden: -
12 landslide
n. aardverschuiving; lawine; verpletterende overwinning; grote meerderheid (in verkiezingen enz.)--------v. Als een aardverschuiving; een verpletterende overwinninglandslide1♦voorbeelden:————————landslide2♦voorbeelden: -
13 marquis
n. markies (van adel)1 markies -
14 catapult
n. afgeschoten worden, kattepult; minderheid--------v. losvliegen; slingeren; gooien; werpencatapult1[ kætəpult] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————catapult21 afgeschoten worden ⇒ losvliegen, zich slingeren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 full-grown
-
16 home stretch
slotgedeeltehome stretch -
17 kindness
n. goedhartigheid; goed behandeld worden; een plezier doen; beleefdheid; vriendschap, vriendelijkheid[ kajndnəs]1 vriendelijke daad ⇒ iets aardigs, gunst♦voorbeelden:1 please have the kindness/ 〈 Brits-Engels ook〉 do me the kindness to reply at once • wees zo vriendelijk direct te antwoorden -
18 landward
adj. landwaarts--------adv. landwaartslandward1[ lændwəd] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉————————landward2 -
19 misspell
v. verkeerd spellen, verkeerd schrijven -
20 nature conservation
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский